Van de toenmalige Peter van Leeuwen website: de categorie ‘Memory Lane’ , een aantal herinneringen op een rij.
De eerste herinneringen.
In tegenstelling tot velen uit mijn generatie herinner ik me heel erg veel uit de eerste jaren van mijn leven. Flarden, zoals het gezicht van de lerares van de Kleuterschool, (zo heette dat toen nog) Juffrouw Beck heette ze. Ze had een collega die ik heel eng vond omdat ze altijd een zonnebril droeg. Haar naam ben ik vergeten maar Jezus, mag het??? Het is meer dan 32 jaar geleden, kom op zeg. Als we gelijk al zo gaan beginnen kap ik er gelijk mee hoor! Van de eerste dag kleuterschool weet ik nog dat ik aan mijn moeder vroeg: “Ik mag toch wel af en toe een snipperdag hè mam?”. Dit is echt gebeurd! Weliswaar ben ik door mijn moeder op vele verjaardagsfeestjes aan dit verhaal herinnerd dus of ik het nou zélf nog weet of het heb opgeslagen weet ik niet meer. Voor de jeugdige lezers: een snipperdag was een vrije dag, een ATV of ADV-dag noem je het nu geloof ik, en mijn vader werkte op het Ministerie van Volkshuisvesting en ik hoorde hem vaak zeggen als er een belangrijke gebeurtenis was: “Nou, dan neem ik maar een snipperdag..” dus het idee sprak me al op jonge leeftijd aan, zo’n dagje vrij. Is nooit meer weggegaan.
In die opmerking over de snipperdag zat nog een ander facet opgeborgen: ik haatte school. “O, je vond het niet zo leuk?” Nee, ik HAATTE school. Ik vond het echt zonde van mijn tijd en zat ook vaak dromerig naar buiten te kijken. Dan zag ik van die keurige Jaren 70-huisvrouwen met hun regenjas en regenkapje (heel iets anders dan een hoofddoek) bijvoorbeeld boodschappen doen. Gewoon, om een uur of 11 ’s morgens. Dan was ik jaloers. Dat zou ik ook wel willen. Gewoon zelf bepalen wat je doet, heerlijk. Op de lagere school viel het achteraf wel mee. Ik heb geluk gehad met de keuze van de lagere school. Ik zat op de Nutsschool in de Merkusstraat in het Bezuidenhout in Den Haag. Toen ik daar in 1972 kwam was het nog een school met een klassieke, ouderwetse opvatting van onderwijs. De strenge hand (“ja juffrouw Beunder”) en veel discipline. Zoals het hoort. De stoute kinderen hingen te pas en te onpas gemarteld te bengelen op het schoolplein, als voorbeeld voor de rest van de kinderen. Bloedig, maar je leerde discipline. In 1976 kwam een zekere René den Hartogh op school. Hij was een jonge hond, achteraf gezien was hij jonger dan ik nu ben, maar hij was de perfecte mengeling tussen de klassieke en de moderne leraar. Met Engels leerden we ook opeens “If I had words” van Yvonne Keeley (een megahit in 1978) in plaats van de standaard Engelse klassieke songs. René den Hartogh was achteraf de leraar die school leuk maakte, die een belangrijke invloed op mij had. Ik wilde zelfs nog even leraar worden!!! Ik kocht dezelfde agenda en wilde alleen maar witte kladblokken en schreef zelfs hetzelfde als hij. Ach ja, de Nutsschool….
Ik weet gek genoeg nog bijna alle namen van mijn klasgenootjes uit de eerste klas (nu groep 3 of zoiets), althans: als ik de klassenfoto’s zie. Ard Bout, Annemiek Bol, Dennis Bergers (die was in onze tijd al een beetje de doerak van onze school, een beetje een aso zelfs. Althans, dat vonden we toen. Nu, na alle Murats van deze wereld, zouden we hem een bengel, een lief schobbejakje, een beetje ondeugend noemen), Robert Geul, Elwin Giel , ach…ik noem ze zo voor je op.
Robert Geul was vooral vanaf de derde klas een goede schoolvriend. We trokken op school eigenlijk altijd met elkaar op, waren vanaf de vierde klas helemaal gek van voetbal en aangezien zijn vader bij Slootweg, de slagerij, werkte en zijn moeder ook werkte (hetgeen ik toen heel vreemd vond, mijn moeder was gewoon ALTIJD thuis, heel ouderwets) moest hij altijd “overblijven”, hetgeen wilde zeggen dat je als kind tussen 11.45 en 13.00 uur werd opgevangen in het overblijflokaal waar het overigens erg stonk. Het overblijflokaal was ook het muzieklokaal, alwaar wij liedjes als “Aramsamsam” moesten leren. Waarom weet niemand. Toen niet en nu niet. De eerste drie jaren van de lagere school werd ik altijd door mijn moeder keurig op de fiets opgehaald. Heerlijk, lekker thuis een boterhammetje eten. In de vierde klas vond mijn moeder dat ik oud genoeg was om ook “over te blijven”. Op school dan. Niet zoals nu dus. Zij was gevraagd als voorzitster van de Ondernemingsraad van de Gezinszorg en dat leek haar een te gek swingend plan. Ik moest dus ook overblijven en aanvankelijk vond ik dat een ramp. Bijna net zo erg als gym. Vreselijk. Bok, Paard, Ringen….vreselijk. Alleen balsporten, dat vond ik wel leuk. Die deden we dan ook het minst volgens mij. Of “Reis om de wereld”, ook wel “Apekooi” genoemd, dat vond ik ook leuk. Een soort tikkertje waarbij je “veilig” was als je ergens op zat of in hing. Zoiets was het. Eigenlijk was dat het leukst. Daarom ben ik het met Theo Maassen eens: als dat nou het állerleukste was, waarom zijn er dan geen Apekooi-verenigingen? Je kunt wel bij Voetbal maar niet bij Apekooi. Dat soort dingen weet je nooit, wie beslist dat soort dingen? Maar goed, overblijven dus. Ik weet nog dat Robert Geul zóveel boter op zijn brood had dat ik echt moest overgeven. Vanaf mijn zesde levensjaar eet ik geen boter op brood, ik word er echt misselijk van, dus naast Robert Geul een boterham opeten was voor mij geen snipperdag, zeg maar.
Elwin Giel was een ander schoolvriendje. Met hem trok ik juist weer meer na schooltijd op. We hadden allebei een fascinatie voor trams. Sterker nog: toen ik heel klein was wilde ik zó graag trambestuurder worden! Ik besefte toen ook wel dat trambestuurder echt onhaalbaar was voor een gewoon jongetje als ik. Trambestuurder is voor de happy few weggelegd natuurlijk. Ik speelde hele tramritten na, had parcours uitgelegd, tijdtabellen, stond zelfs geduldig met mijn trammetje te wachten als er een halte bij het Station was, waar de tram altijd even een paar minuten langer wacht. Ja, ik ging er ver in. Elwin was gelukkig net zo debiel. Hij pakte (toen al) alles nét even wat grondiger aan en had ook échte tram-miniatuurtjes terwijl ik het moest doen met een autobus die ik maar als tram gebruikte. Het werkte trouwens net zo goed, maar toch. Door het hele huis van Elwin lagen tramtrajecten, die soms wel een hele etage in beslag namen. Gelukkig waren Elwins ouders niet moeilijk want het was best listig om tijdens het strijken niet Lijn 3 omver te schoppen. Toen we iets ouder werden werd het nog erger; we gingen op de fiets hele t#fus-einden fietsen, pretenderend een tram te zijn. Af en toe stoppen bij een door ons als halte bestempelde (en ook bekladde) lantaarnpaal en dan fietsten we soms het hele traject van Lijn 6 af. Vanaf Paulina West (de thuishalte van Elwin in Bezuidenhout) naar Station Mariahoeve. Niet het hele traject van lijn 6 natuurlijk maar wel een pokke-eind. En waarvoor? Geen idee. Regenen? Geen probleem. De reizigers staan nu eenmaal….ja,…ehhh, niet te wachten. Had de NS maar zo’n instelling als wij toen.
De Nutsschool was heerlijk. “Hè? Je schreef toch net dat je school zo haatte???” Okee, ik haatte het léren op school, het zitten op school ook (zeker later op de Middelbare school) maar het is wel zo dat die periode natuurlijk het mooist is. Als mensen zeggen dat je schooltijd de mooiste tijd van je leven is hebben ze qua leeftijd gelijk. Het vroege opstaan vond ik als kind al vreselijk en zelfs op de lagere school heb ik dingen geleerd waarvan ik toen al wist dat ik ze nooit nodig zou hebben. Oké, het merendeel van de lagere school leerstof was wel enigszins belangrijk, als ik zo op de gemiddelde internet-site kijk naar reacties in Forums zie ik dat maar eens te meer. Tegenwoordig leren kinderen helemaal niks meer. Spreekwoorden? Men heeft geen idee. Niemand leert ze meer. “Wordt toch niet overhoord” is dan de reaktie meestal. De Nederlandse taal is sowieso volledig aan het verloederen maar daar gaat dit leuke verhaal niet over. Toch is “Sms ff, w8 op je. Laterz” een zinnetje dat ik aan mijn oma niet had kunnen uitleggen.
Op de Nutsschool maakte ik ook kennis met het fenomeen “drive-in show”. Het moet 1978 geweest zijn want “You and me” van Spargo kwam zeker zes keer voorbij, hetgeen waarschijnlijk betekende dat de desbetreffende drive-in show OF niet genoeg nieuwe platen had OF die kutkindertjes van onze school alleen maar met dié plaat aan het dansen kreeg. Nog even voor de jongeren: een drive-in show was een mobiele discotheek. In tegenstelling tot nu, waarbij de scholen uit noodzaak moeten uitwijken naar een onpersoonlijke discotheek omdat de leraren tegenwoordig net zo goed worden lekgestoken als een discotheek-portier, was een drive-in show juist bedoeld om de school-aula om te toveren tot een discotheek. Veel leuker en specialer dan in een vreemde discotheek natuurlijk maar ja, dat hebben jullie dan mooi verpest met zijn allen, sukkeltjes! De ontdekking van het fenomeen drive-in show was vooral voor Elwin een belangrijke stap. Hij ging ook allerlei apparatuur kopen en had in een mum van tijd een halve discotheek in zijn jongenskamer. Op de lagere school al! Bij mij duurde het wat meer mummen maar daarover in een volgende aflevering meer…
De Middelbare school
Op de lagere school kregen we opeens een belangrijke dag. Meester Den Hartogh keek streng en werd zelfs boos toen twee klasgenootjes zaten te ginnegappen (een woord uit die tijd; in deze tijd zouden we zeggen: elkaar neerstaken). Dit was ernst. “Jongens en meisjes, vandaag is een héél belangrijke dag voor jullie toekomst. Er is een nieuwe toets ingevoerd, de Sito-toets. Deze toets bepaalt of jullie heel slim zijn of wat minder slim (lees: oerstom) en dat hebben we nodig om voor jullie een goede middelbare school te vinden.” Het klonk eng. Dat was het ook. Allemaal stomme vragen, een soort Memory spelletje, weet ik het allemaal. Ik zag het nut er niet van in. Enkele weken later kwam de uitslag. Lichte teleurstelling was waarneembaar in mijn moeder’s gezicht toen de uitslag binnenkwam. Ik was Mavo+ getest, terwijl ik zo pienter overkwam. Gelukkig kende men toen al het fenomeen “brugklas”, waardoor eventuele fouten in de Sito-test onherroepelijk zouden worden rechtgezet en ik alsnog als Academicus, Doctorandus of Ingenieur het boegbeeld zou worden van onze familie.
Ik moest ook nog eerst toegelaten worden op een school. In die dagen was dat nog niet zo eenvoudig. Het was al niet eenvoudig om te kiezen naar welke school ik wilde; de helft van de leuke mensen gingen naar het Maerlant Lyceum in Den Haag, de andere leuke helft naar het Nederlands Lyceum, één van de oudste lycea van Nederland. Deze lag nóg verder dan het Maerlant, en het Maerlant was vanaf mijn huis in het Bezuidenhout al een knap eind fietsen. Elwin Giel ging sowieso naar het Nèhderlands (zoals dat toen werd uitgesproken, het was een kakschool… Het Maerlant trouwens ook…), Robert Geul was verhuisd dus ging naar een onduidelijke school die voor mij geen optie was, kortom: het was moeilijk kiezen. Doorslaggevend was eigenlijk dat Ghilaine Vermeulen naar het Nederlands Lyceum ging. Ghilaine Vermeulen was een meisje waar ik op de lagere school heel erg stiekum heel erg verliefd op was. In eerdere columns heb ik haar al eens beschreven. Ghilaine was een jaar ouder dan wij allemaal, ze was een keer blijven zitten en zelfs leraar Den Hartogh was daar eigenlijk wel blij om. Ik was in die tijd zó ontzettend groen dat als Ghilaine naakt voor me had gestaan ik nóg niks gemerkt had maar toch….. ik was heimelijk verliefd.
Met mijn moeder moest ik me melden bij Rector Meerburg, een wat oudere man die in een imposant kantoor zat. Alles was trouwens imposant, het leek wel een universiteit! Ik was ons knusse Nutsschooltje gewend, lekker veilig. Hier liep ‘opgeschoten schooljeugd’ (nu zeggen we: tuig met messen) met een rugzak te slenteren door de verder verlaten kantine. Het “intake-gesprek” verliep gunstig. Ik mocht op het Nederlands Lyceum. Op de terugweg fietsten mijn moeder en ik naar huis in het zonnetje. “Dit is het dan”, dacht ik. “Ik ben vanaf nu volwassen”. Ik was twaalf. De eerste schooldag was eng. Boeken halen en dat soort dingen. Kaften, bloedhekel aan trouwens, dat soort dingen. Een echte schooltas met een agenda. Brrrr. Ik wilde niet meer. Bij het voorstellen van de leerlingen riep Rector Meerburg mijn naam. Ik wilde wat stoer zijn dus moest wat lachen tijdens het “ja” roepen en dat was geen wijze beslissing. Hij brieste het uit: “Mijnheer Van Leeuwen, het is hier geen kinderklas!!!” en ik ging met een vuurrood hoofd weer zitten terwijl al die onbekende kinderen me smalend, glimlachend, aankeken. Zo, de eerste indruk was gemaakt.
Ik werd ingedeeld in klas 1C, de Mavo/Havo brugklas waarbij moet worden aangetekend dat de school in 1C wel de kindertjes had geplaatst waarvan men verwachtte dat Mavo wel het hoogst haalbare zou zijn. Elwin Giel zat natuurlijk weer in 1A, de VWO brugklas. Maar…Ghilaine Vermeulen zat bij mij in de klas, doel bereikt. Haar neefje, Patrick Dekker, zat ook in die klas. Hij was blijven zitten in 1C en dat was best handig. Hij wist al welke leraren te pesten waren en bij welke leraren je echt niks moest flikken. Al snel werden we goede vrienden en voelde ik me steeds meer thuis op school. Erg gelachen, zeker in de tweede klas toen ik echt puperde uit al mijn poriëen en samen met “Dekker”, zoals hij stoer genoemd werd door de stoere jongens van de school, bijna dagelijks ergens uit de klas werd gestuurd. Mijnheer Boenders was belast met de eruit gestuurde leerlingen, hij was con-rector en niemand van ons had toen nog de behoefte om een con-rector neer te steken of zo, dat kon toen nog helemaal niet. Als je eruit gestuurd werd moest je een geel formulier halen bij de administratie en halverwege het jaar was Boenders ons zat. Tevergeefs. Met een dossier vol met gele formulieren riep hij Dekker en mij op zijn kantoor. Radeloos sprak hij ons toe. Hup, maar weer een strafmiddag, hetgeen betekende dat je de aula mocht aanvegen of zoiets. De conciërge, mijnheer Loos, moest dan toezien of we alles keurig deden maar Loos was zo’n aardig Haags mannetje zoals Kees van Kooten die heerlijk kon neerzetten. Beetje de Vieze man maar dan niet vies, zeg maar. Loos nam het niet zo nauw dus een strafmiddag was meestal OF snel afgelopen OF bestond uit tafeltennissen.
In die tijd was ik ook al fanatiek voetballer of beter gezegd: keeper. Hardlopen, ook altijd een hekel aan gehad namelijk. Vooral die zinloze rondjes rond het veld. Op het Nederlands Lyceum hadden we een gymleraar die eigenlijk in een Engelse comedy niet zou misstaan. Mijnheer Verkijk heette hij ook nog eens. Een dikke, grommerige man van ver in de zestig die niet meer kon lopen! En doorlopend rookte! Lekkere gymleraar…. Als we buiten gym hadden kwam hij (altijd te laat) aangestrompeld en zei hij alleen: “we gaan naar buiten” en na een aanzwellend “voetbal! voetbal!” van onze kant gaf hij in 70% van de gevallen onmiddellijk toe. Wat kon hem het ook schelen. Terwijl de enthousiastelingen (waaronder ik dus) alvast hard vooruit liepen kwam de rest van de klas er achteraan gesjokt. Vooral Elwin vond het helemaal niks en zorgde (na steevast als laatste gekozen te worden) ervoor dat hij op een totaal zinloze plaats op het veld plaatsnam.
Mijnheer Verkijk kwam op zijn vouwfiets met een gangetje van zeker 3 km p/u achter ons aan. Heel soms zei hij “softballl” of “we gaan hockeyen” en dan stond ik gezellig met Elwin op zo’n zinloze plaats in het veld de laatste nieuwtjes door te nemen in de hoop dat niemand een bal het verre veld in zou slaan. In de tweede klas kregen we een hele andere (ver)kijk op gym: mijnheer Vos. Een gigantische atleet, geen grammetje vet en echt OVERAL goed in, je kent die types wel. Hij vond het ook niet leuk als je iets niet kon of durfde en daar zaten Elwin en ik niet op te wachten, iemand die het ook wat kon schelen. Dus dan hing ik toch maar in die ringen, doodeng. Gelukkig was hij wel zo lief dat een vriendenkringetje bestaande uit (naast Peet dus) Patrick Dekker, Ardy Mos, Edward Posthumus en Alexander Serbanescu na schooltijd nog een paar uurtjes mochten voetballen in de gymzaal. Van goal naar goal, urenlang. In die tijd was Studio Sport-verslaggever Hugo Walker veelvuldig te horen op tv dus iedere doelpoging werd voorafgegaan door een imitatie van Walker: “Komt dat schóóót!!!” Alexander Serbanescu werd naarmate de jaren vorderden een vriend, we gingen elke dag naar de slijterij voor een blikje Doctor Pepper (net nieuw toen!) en ook dat werd op zijn Walkers aangekondigd: “Peppertjuuuuu!”. Alexander woont volgens mij al jaren bij mij in de straat maar aangezien hij mij geenszins lijkt te herkennen heb ik hem nog nooit aangesproken. Hij lijkt er in ieder geval héél erg op. Toch eens doen binnenkort….
In de vierde klas, mijn examenjaar Mavo (want ik was natuurlijk wel veel slimmer maar veel te lui om naar de Havo te gaan) gebeurde er –achteraf- iets heel belangrijks. Elwin Giel had met twee VWO-klasgenoten, Henk van der Meer en Paul de Bruijn, een eigen drive-in show opgestart. “Airport” heette de show en ik mocht de eerste paar keer mee als roadie, hetgeen betekent: sjouwen en als het leuk wordt: toekijken. De allereerste show was in de kantine van het Nederlands Lyceum, volgens mij voor een brugklasfeestje. Kleinschalig in ieder geval. Ik heb al eerder wat over deze periode geschreven. Het boeide me heel erg. Achteraf bezien is mijn hele leven daar bepaald want met “van goal naar goal” was ik nooit succesvol geworden en met imitaties van Hugo Walker, die niemand meer kent, ga je ook niet de wereld veroveren natuurlijk.
Over de periode na de Middelbare school (na 1986, want ik heb natuurlijk na de Mavo toch maar even de Havo gedaan, drama-jaren overigens, schooltechnisch) en de lange drive-in show periode een volgende keer…..
Het Voetbalvirus
Het was 1978 en hoe het precies kwam weet ik niet meer maar opeens werd ik “gegrepen” door het voetbalvirus. Het kwam natuurlijk in grote mate door het WK in Argentinië. Nederland was toen nog niet helemaal oranje-gek zoals tegenwoordig, nu is echt bij iedere vriendschappelijke voetbalwedstrijd tegen Moldavië-Oost de hele straat oranje gekleurd en lopen mijn buren met oranje mutsen door de straat te toeteren, in die tijd was alles gewoon nog normaal. Nu moet ik erbij zeggen dat “we” toen nog niet al te veel verwachtten van het Nederlands Elftal. Johan Cruyff ging niet mee naar Argentinië (zoals Johan altijd goed is geweest in het “er-niet-zijn-als-het-nodig-is”) en in de vervangers, waaronder Piet Wildschut, Ernie Brandts en Jan Poortvliet, had “men” in Nederland nu eenmaal wat minder vertrouwen. Het is inderdaad niet zo dat als je in Mexico in een taxi zit dat de taxi-chauffeur verrukt uitroept: “Ah, Hollanda!!! Pjet Wieldskut!” terwijl dat met “Johan Krojff” tot op de dag van vandaag nog steeds wel het geval is. Toch behaalden de Poorvlietjes en de Wildschutten, net als Johan Krojff in 1974, de finale van het WK, hetgeen mijn interesse in voetbal natuurlijk alleen maar aanwakkerde.
In mijn hele leven heb ik nooit echt idolen gehad. Dus geen posters van Madonna of Prince aan de muur. Er waren twee uitzonderingen: de eerste was Elvis Presley die ik in 1977 uitgebreid leerde kennen omdat de beste man in augustus van dat jaar het loodje had gelegd en we dus werden overspoeld met Elvis-tributes, Elvis films en vooral veel Elvis-muziek. Ik ben zelfs nog een blauwe maandag lid geweest van de Elvis Presley fanclub, waarbij je tegen betaling van 10 gulden een heel jaar een pieremegochel van een fanclub-blaadje kreeg toegestuurd, een stapel stenciltjes met een scheef nietje erdoorheen, waarin eigenlijk voornamelijk allerlei ruilbeurzen stonden aangekondigd. Ik was négen!! Niet echt de leeftijd om even in de Jaarbeurs te kijken welke Elvis-gitaar ik nog niet had. Dat duurde dus niet lang. Ik ben nog steeds fan van Elvis maar buiten het Elvis-behang, mijn Elvis dekbed en het overnemen van zijn levenswijze uit de laatste jaren doe ik er niet veel meer aan. Nog steeds topmuziek, dat dan weer wel.
De tweede waarbij het woord idool van toepassing was was Piet Schrijvers. Wie???? Piet Schrijvers, de legendarische keeper van Ajax en tijdens het WK in Argentinië aanvankelijk meegekomen als tweede keeper achter Jan Jongbloed en vóór Nico de Bree. Na drie wedstrijden vond de bondscoach het tijd om Schrijvers in het elftal te zetten want Jongbloed had ons al eens een finale gekost en nu was het mooi geweest. “Hup, komderes uit, nee, nou is het mooi geweest… douchen!” en inderdaad ging het gelijk een stuk beter. Jammer genoeg blesseerde eerder genoemde Ernie Brandts mijn held in de halve finale tegen Italië waardoor Jongbloed toch een paar dagen later in de finale onder de lat moest. Jammer, DUS weer tweede. Ik blijf zeggen dat met Schrijvers in het doel die irritante Argentijnse spits Mario Kempes nooit zo makkelijk drie keer had kunnen scoren. Waren we misschien wel wereldkampioen geworden in het hol van de leeuw, daar in Buenos Aires. Maar goed, in dat geval waren de spelers daar allemaal door de vader van Máxima op het vliegtuig gezet dus die hadden we nooit meer teruggezien.
Na het WK bleef ik Piet Schrijvers-fan. Ik wilde ook zo’n trui (die waren echt peperduur weet ik nog; 85 gulden of zo! Voor mij, met 2,50 zakgeld in de week (guldens praten we!), een schier onmogelijke opgave maar mijn moeder zag na enkele maanden de hunkering en dan was zij zo lief om voor mijn verjaardag toch met de enige échte Piet Schrijvers-trui aan te komen! Dat was óók mijn moeder. Trots!) Een Piet Schrijvers-trui was een blauwe (later kreeg ik nog een gele) keeperstrui (met elleboog-kussentjes) waarbij ten hoogte van de borst een zwart bovenstuk was geplaatst (dus doorlopend in de mouwen), hierdoor leek je (nog) breder dan je al was en dat maakte dan indruk op de aanvallers, als het goed was. Ik heb in die tijd zelfs nog een brief geschreven naar de “grote” keepers van die tijd, echte fanmail. Ik was heel fanatiek. Jan van Beveren, Jan Jongbloed en helaas ook Piet Schrijvers waren te beroerd om terug te schrijven maar van alledrie kreeg ik Godsgratie wel een foto met voorbedrukte handtekening van de persdienst. Ja, Piet had het vast druk. Lag niet aan Piet. Kan niet anders.
In dit kader was nog wel het vermelden waard dat een nieuwe, talentvolle keeper van FC Utrecht mij wél heel leuk terugschreef; Hans van Breukelen. Met de hand geschreven en 25 jaar later weet ik de tekst nog uit mijn hoofd:
“Beste Peter , Het is altijd leuk om van een collega keeper en zelfs fan een briefje te ontvangen. Ik hoop dat je tevreden bent met deze foto en wens je natuurlijk veel succes in de rest van je carrière! Groeten, Hans van Breukelen.” Dat is toch leuk? Je begrijpt dat Hans van Breukelen voor altijd een toffe peer is gebleven! Lijkt mij toch ook een kleine moeite als zo’n Peter tje van negen jaar oud een brief stuurt dat je dan even reageert? Achteraf heb ik toch wel iets van: “Piet, Piet, Piet…….béétje jammer!”
Mijn voetbalcarrière duurde slechts tot aan de senioren. Ik was technisch vrij goed, traptechniek, spel-inzicht en bal-aanname waren Eredivisie niveau maar ik sta niet bekend als erg snel, zeg maar. Fanatiek was ik wel. Een wedstrijd verloren betekende een week naar de klote. Ik heb in die tijd dan ook veel vrienden verloren. Als keeper speelde ik bij OSC en Ornas (bestaat al jaren niet meer volgens mij) in Den Haag. Bij gebrek aan goede voetballers speelde ik ook wel vaak laatste man of midden-midden bij Ornas en in elk elftal speelden we altijd om het kampioenschap. Toen ik naar de senioren moest (boven de 18 ziet men je opeens voor vol aan, hetgeen wel klopte, dat “vol”) was het voor mij afgelopen met de lol. Keepers waren er te over dus speelde je automatisch in het Vijfde elftal of iets dergelijks (15e klasse Onderbond KNVB of zoiets) en de medespelers gingen bijvoorbeeld lachen als ze een bal naast het doel schoten. Daar kon ik niet tegen. Dan maar niet meer. Ik heb in 1994 nog een kleine rentree geprobeerd te maken bij LENS (Lenig en Snel, daar staat het voor, maar in dat geval was ik daar niet echt op mijn plaats) in een elftal met vrienden Erik van der Gaast en Rick Romijn maar toen we in Arnhem een nieuwe discotheek openden was ik op zaterdagmorgen natuurlijk geen mens, laat staan een voetballer.
Ik heb nog wel enkele jaren in de zaal gevoetbald in ons vriendenteam L.M.V. (hetgeen stond voor Lik Me Vestje) en daar hebben we veel lol gehad. Ik was weer zo gek om daar een heus club-blad voor te schrijven. Ik heb er nog een aantal bewaard, best grappig toen al, al zeg ik het zelf. (“Bennie speelde weer fantastisch, Maurice iets minder pingelen en dan deed ook Peter nog mee….maar ja.”) Misschien plaatsen we ooit nog wel iets op de site. Zo, dat was zo even de voetbalcarrière in vogelvlucht. Ik kan er nog uren over doorpraten maar het valt me op dat house/dance-liefhebbers (en mijn voltallige huidige vriendenkring) echt vrijwel nooit in voetbal zijn geïnteresseerd, dus uit zelfbescherming stop ik maar. Volgende keer weer meer over het turbulente leven van deze inmiddels toch legendarische columnist: ik.
Peet en het schrijven
Aanleg heb ik altijd gehad. Om dik te worden, om op de verkeerde vrouwen te vallen maar ook om te schrijven. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen hoe het zou zijn om niet te kunnen schrijven. Al op zeer jonge leeftijd was ik erg geïnteresseerd in typemachines (computers waren er nog niet) en als ik er op terugkijk weet ik eigenlijk niet zo goed hoe dat kwam. Mijn vader verzamelde altijd oud papier om dat vervolgens eens in de zoveel weken in te leveren bij de “oud-papier-boer”. Hij deed dit om wat extra geld in het laatje te brengen, heel lief want het was een zware taak. Honderden kilo’s oud papier leverden enkele tientjes op maar elk tientje was er één. Aangezien mijn vader op het Ministerie van Volkshuisvesting werkte was het eenvoudig om aan oud papier te komen. De verspilling was toentertijd (jaren 70) al volop aan de gang in de Ministeries dus er werd papier weggegooid alsof het een lieve lust was. Ik weet nog dat ik dat oude papier, die oude ordners en andere kantoorartikelen heel erg interessant vond en op vroege leeftijd speelde ik al “kantoortje”, mijn toenmalige vriendjes inzettend als assistenten. Arme jongens.
Ik vermoed dat dat “kantoortje spelen” (een term die sinds Bill Clinton wel een andere, sexuelere, lading heeft gekregen overigens) de start was voor mijn interesse in typemachines. Mijn eerste typemachine die ik me kan herinneren kreeg ik voor mijn verjaardag. Het enorme bakbeest (het type zie je nog wel eens in films over de Tweede Wereldoorlog) kreeg ik uitgereikt door mijn geliefde oom Coen, de grapjas van mijn familie van vaders kant. Hij hield het apparaat achter zijn rug en aangezien ik al snel doorhad dat er EEN cadeau achter die rug moest schuilen liep ik schreeuwend om hem heen. Oom Coen draaide dan steeds met mij mee, al “nee, hoor, ik heb echt niks” roepend. Het bleek dus een type-machine. Ik was als een kind zo blij want ik was pas zes of zeven jaar, of zoiets. De typemachine had een ‘extra feature’; een half rood en half zwart inktlint. Je kon dus kiezen: rood of zwart typen. Modern! Het bleek een voorbeeld van: leuk geprobeerd maar nét niet goed. De kleuren overlapten elkaar enigszins. Het nadeel was dat het bovenste gedeelte van de letter die je net had ingetikt rood was. Dat was lastig want op vroege leeftijd maakte ik al werkstukken die vermenigvuldigd moesten worden; een schoolkrantje, een voetbalkrantje…. noem maar op.
Een buurman, mijnheer Vereecken, was in het bezit van een stencilmachine. Een stencilmachine? Ja, eh…dat was nog uit de eerste vorm van boekdrukkunst overgebleven. Je plaatste het origineel op een soort wringer en dan moest je handmatig (ja jongens, ik kom uit de Middeleeuwen!) de witte blaadjes door een soort rollensysteem draaien. Heel ingewikkeld allemaal. Het nadeel was dat de stencilmachine de rode kopjes van mijn letters niet vermenigvuldigde en je dus echt goéd je best moest doen om iets van de zinnen te kunnen volgen. Maar goed, het ging.
Iets later kreeg ik een betere typemachine, een Olivetti. Ook hier herinner ik me nog dat het inktlint me veelvuldig in de steek liet en ik van woede vaak het apparaat uit het raam wilde gooien maar aangezien we op de begane grond woonden viel de schade doorgaans mee. Op de Olivetti schreef ik de gekste dingen. Ik was al vroeg heel erg geïnteresseerd in hitlijsten. Ik maakte mijn eigen hitlijsten voor mijn eigen (fictieve) radiostation dat uitsluitend te ontvangen was op mijn eigen radio/cassetterecorder aangezien de programma’s bestonden uit door mij opgenomen BASF of TDK C-90 cassettes. Zelf vond ik toen al dat ik enorm goed was. Kritisch terugluisteren leert ons echter de waarheid. Maar kom op, ik was twaalf of dertien! Dat is zelfs nu nog te jong voor Idols.
Ik maakte in die tijd ook hitparade magazines met allerlei nieuwtjes die ik ofwel zelf verzon ofwel klakkeloos overschreef uit de krant. Tevens stond in zo’n magazine een soort voorwoord, de voorloper van de Column eigenlijk. In 1987 werd ik door Paul Mets (van het toenmalige Radio Eldorado) gevraagd om een stukje te schrijven voor het hobby-weekblad Hitweek, een blaadje met allerlei hitlijsten, nieuws over Eldorado, Filmnieuws, Popnieuws…kortom: de Hitkrant in het klein maar dan wél leuk om te lezen. Ik koos voor de column-vorm en noemde het: “Oh, wat een week!”, erg origineel. In die columns verwerkte ik gepikte grapjes en moppen in een verhaal over iets actueels, ik weet het, zoiets zou nu heel erg achterhaald zijn….
Op de één of andere manier heb ik altijd erg van taal gehouden. Mijn leraar op de lagere school sprak altijd van “taalgevoel”; dat heb je wel of dat heb je niet. Ik had het wel, dit in tegenstelling tot enkele van mijn vrienden. Zij kunnen zonder enige vorm van twijfel zinnen uitspreken als: “Joh, ik wis het niet”.